Weet je nog Syl, toen in Indonesië...
Als we vervelend waren geweest moesten voor straf met onze armen omhoog, gezicht naar de muur net zolang blijven staan totdat pa of ma het genoeg vond. En o wee als je je armen eerder liet zakken, dan kreeg je…..
Vanaf de brug met stenen gooien naar biddende mensen in de kali Ciliwung. Tijdens de vliegertijd als pa en ma sliepen gingen we stiekem achter afgesneden vliegers aan. Er stond er dan 1 op de wacht om te waarschuwen als pa of ma wakker werd van hun middagslaapje, want dan moest diegene zo snel mogelijk teug gefloten worden. Was diegene dan te laat, kon die weer met zijn armen omhoog staan voor de muur.
De muren van het huis van de buren waren pas gesausd en die werden door ons weer besmeurd door met klei er tegenaan te gooien.
Wanneer iemand van ons door een groter iemand gepest of geslagen werd, dan riep jij Lotje Hannibal op om het voor ons vechtend op te lossen.
Als een van ons met de riem kreeg dan probeerde een ander het eind van de riem vast te pakken, zodat ma geen pak slaag uit kon delen. Ma riep dan altijd: "Laat los dat ding, anders dan krijg jij ook klappen!"
En als ze naar de riem vroeg, dan had iemand hem verstopt.
Boeteman Moest’l mocht eerst niet met ons spelen, totdat tante Lot erachter kwam dat we verre familie van vaderskant waren. Daarna konden de Scholtentjes niet meer stuk.
Als we tijdens de knikkertijd teveel lawaai maakten onder het raam van oom Guus en hij werd er wakker van, dan zwaaide er weer wat.
Valsspelen konden we toen al heel goed. Verloor je, dan pakte je gauw je knikkers en ging je er vandoor.
Bij de padvinderij zat jij bij de gidsen, Boet bij de verkenners en Jacques en ik bij de welpen. Elke 1e zondag van de maand, nadat we naar de kerk waren geweest, werden er door de padvinders in ’s Lands Plantentuin altijd spelletjes gedaan en gezamenlijk gegeten. Dat was altijd een hele leuke gebeurtenis. We keken er altijd naar uit.
Uiteindelijk moesten we afscheid nemen van ons geboorteland Indonesië en begonnen we aan onze lange zeereis naar Nederland. Wat hebben we afgezien die maand. Je was de hele reis zeeziek, zeg maar gerust doodziek. Na aankomst in Amsterdam kregen we te horen dat we met de bus naar Cadzand moesten. In Vlissingen aangekomen kreeg jij van pa te horen dat we met de boot naar Breskens moesten, waarop jij pontificaal begon te kotsen en nog wel over pa heen.
Hier in Nederland had iedereen een taak. De een moest afwassen, de ander dweilen of vegen. En jij moest strijken. Ik kreeg van jou altijd geld als ik hielp met strijken.
Toen we al wat ouder waren gingen we vaak met mijn auto naar tante Lot en oom Guus in Limburg. Dick en Boet gingen ook een keer mee en Dick dacht dat we de Hunnebedden zouden zien. Wat hebben we toen gelachen. Dick is er nog vaak mee geplaagd.
Er is nog zoveel wat we samen mee hebben gemaakt, maar dit wil ik zeer zeker aan je kwijt: Syl, we zijn je heel dankbaar dat jij je werk op hebt gegeven om voor ons te zorgen nadat mama overleed. Je hebt veel voor ons moeten opofferen. Jij was degene die de kar trok en dat is niet altijd makkelijk voor je geweest.
Liefs en kusjes,
Ron.